De geschiedenis van de winning van ijzererts dateert terug tot 700 voor Christus, tijdens de ijzertijd. Het is een veel voorkomend metaal en wordt aangetroffen in banded iron formations, bestaande uit afwisselende lagen ijzeroxide en vuursteen of schalieachtige lagen. Na de winning moet het ijzer door verschillende bewerkingen gaan voordat het gebruikt kan worden als ijzer of staal. Het blijft tot op de dag van vandaag het meest verhandelde bulkgoed ter wereld.
Vormen van ijzererts
Ijzererts is niet slechts één gesteente, maar kent verschillende vormen met elk hun unieke eigenschappen en geologische oorsprong. Eén van deze vormen is ijzerzandsteen, dat de basis vormt van de getuigenheuvels in de Kempen. Met een ijzergehalte van 16% heeft deze vorm van ijzererts een belangrijke rol gespeeld in de lokale geschiedenis en bouwkunde. Een andere variant is ijzeroer, dat ontstaat door stagnatie en oxidatie van ijzerhoudend water in moerasgebieden en een ijzergehalte van wel 27% kan bevatten.
Historische Ontginning van ijzererts
De geschiedenis van ijzerertsontginning in België en omliggende landen gaat terug tot in de IJzertijd. Toen al werden er ijzerertsafzettingen ontdekt en gewonnen, zoals te Fondry des Chiens in Viroinval. In de Romeinse tijd kende Oost-Nederland nabij Deventer al een bloeiende ijzerertsontginning. De Middeleeuwen brachten de ontginning van “klappersteen” op de Veluwe met zich mee, waarbij diepe sleuven met een totale lengte van 82 km met de hand werden gegraven. Vanaf de 18e eeuw groeiden de productie en vraag naar ijzererts enorm in België en omliggende Europese landen ten gevolge van de opkomende industriële revolutie.
Verwerking van ijzererts tot ijzer of staal
Het verwerken van ruw ijzererts tot bruikbaar ijzer of staal is een complex en fascinerend proces. Het begint met het scheiden van ijzer en erts door verhitting boven het smeltpunt van ijzer in een gesloten oven, waarbij een reductor, meestal koolstof, wordt gebruikt om het metaal uit zijn oxide te winnen. Dit cruciale proces vindt plaats in hoogovens en heeft door de geschiedenis heen bijgedragen aan de opkomst van geavanceerde metallurgische technieken.
Metallurgie in Charleroi
Rond het jaar 1000 werden de eerste metallurgische activiteiten al waargenomen in het huidige Charleroi. Waterkracht uit de Samber dreef de smederijen aan en de laagovens werden gestookt met houtskool. Met de introductie van de puddeloven in 1820, ontstond rond 1828 een nieuwe staalfabriek in Marcinelles die gebruikmaakte van de eerste hoogoven op cokes. De “Société Anonyme des Hauts-Fourneaux, Usines et Charbonnages de Marcinelle et Couillet” zag het levenslicht in 1835 en was later een belangrijke speler in de staalindustrie. Het bedrijf had een fabriek te Couillet waar men stoomlocomotieven produceerde. In 1906 werden de Steenkoolmijnen afgesplitst van de metallurgie die verder gingen onder de namen Société Metallurgique de Couille, later Société Métallurgique de Hainaut. Na de fusie met de staalfabrieken van Sambre et Moselle, kwam een nieuwe fusie met Cockeril uit Luik. Cockeril-Sambre-Meuse fusioneert later dan weer tot de Groep Arcelor Mittal.
Metallurgie in Luik
In 1842 werd er door John Cockerill te Seraing (Luik) een staalfabriek opgestart die enkele jaren later zou uitgroeien tot de grootste staalfabriek ter wereld¨. De hoogoven van het bedrijf was een van de eerste hoogovens die op cokes gestookt werd en daarmee handig gebruik maakte van de reeds aanwezige steenkoolindustrie in Luik. Zo beschikte het bedrijf over haar eigen steenkoolmijnen in Luik en een cokesfabriek. Daarnaast exploiteerde het bedrijf ook enkele ondergrondse ijzerertsmijnen in Wallonië en zelfs in Luxemburg.